Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
Deze week sloot de internetconsultatie voor het conceptwetsvoorstel Versterking aanpak ondermijnende criminaliteit II. Kasper Krzemiński, bijzonder hoogleraar Executie- en Beslagrecht aan de UvA en advocaat bij NautaDutilh, zond zijn reactie in.

Conceptwetsvoorstel Versterking aanpak ondermijnende criminaliteit II

Het conceptwetsvoorstel strekt tot het tot stand brengen van een nieuwe wet Confiscatie criminele goederen en tot aanpassing van bestaande wetgeving, ter versterking van de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit.
In het conceptwetsvoorstel wordt een bijzondere nieuwe (civiele) beslagvorm en procedure voorgesteld voor de onteigening van goederen en vermogen met criminele herkomst zónder dat hieraan een strafrechtelijke veroordeling of vervolging ten grondslag ligt (non conviction based confiscation ("NCBC")).

De wijzigingsvoorstellen hebben betrekking op het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet, de Algemene Wet bestuursrecht, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en de Wet op de economische delicten.

Doelgroepen die door de regeling worden geraakt

Rechters, Openbaar Ministerie, opsporingsdiensten, advocatuur, verdachten, belanghebbenden van goederen die afkomstig zijn van misdrijven en rekeninghouders.

Verwachte effecten van de regeling voor de doelgroepen

Het Openbaar Ministerie en de FIU-Nederland krijgen – wanneer het wetsvoorstel wordt aanvaard en in werking treedt – meer mogelijkheden om op te treden tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit.

Commentaar op het conceptwetsvoorstel

Op 23 november 2021 is het conceptwetsvoorstel ter consultatie voorgelegd. Kasper Krzemiński wijst in zijn reactie op een aantal punten dat naar zijn mening aanpassing behoeft teneinde de beoogde non conviction based confiscation-regeling beter in te passen in het systeem van het civiele beslag- en executierecht. In zeven paragrafen staat hij achtereenvolgens stil bij de volgende punten:

  1. doel en strekking van het NCBC-beslag (par. 1);
  2. in rem-benadering (par. 2);
  3. plaats van NCBC-beslag in het wettelijk systeem (par. 3);
  4. rechterlijke bevoegdheid en territorialiteit (par. 4);
  5. samenloop met andere beslagen (par. 5);
  6. wijze van kennisgeving van het NCBC-beslag (par. 6); en
  7. enkele procedurele opmerkingen (par. 7).

Volgens Krzemiński is de regeling nogal problematisch vanuit het oogpunt van het civiele beslag- en executierecht. Hij acht de benadering van de NCBC-regeling niet werkbaar en niet goed passend in het systeem van het Nederlandse beslag- en executierecht.

Naast de reactie van Krzemiński zijn ook de reacties van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), en Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) ingestuurd.
Los van het commentaar op het conceptwetsvoorstel is het tegelijkertijd fascinerend hoe het straf(proces)recht en het burgerlijk (proces)recht elkaar hier raken.

K.J. (Kasper) Krzeminski

Kasper Krzemiński