Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
Lees hier de nieuwste ACLPA-blog van prof. dr. drs. Iris van Domselaar, hoogleraar Rechtsfilosofie en Beroepsethiek voor Juristen.
Prof. mr. dr. I. (Iris) van Domselaar

Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Afd. Algemene Rechtsleer

‘The unreflected life is not worth living’ - het niet gereflecteerde leven is het niet waard geleefd te worden-, aldus Socrates, zoals opgetekend in Plato’s Apologie enkele eeuwen voor Christus. Gezien het royale aanbod van life coaches, zingevingsretraites, en zelfhulpboeken die helpen bij de zoektocht naar ‘purpose’, lijkt dit filosofische uitgangspunt vandaag de dag een goed verdienmodel geworden, met reflectie als ‘luxe-product’ voor de ‘lucky few’. Of Socrates het ook zo had bedoeld? Hoe het ook zij: Socrates’ stelling is onverkort van toepassing op het leven van een goed jurist.

Reflectie en verbeeldingskracht van belang voor de individuele jurist en voor het collectief

Een goed jurist is tot reflectie veroordeeld, niet alleen tot juridisch inhoudelijke reflectie, maar ook tot beroepsethische en rechtstatelijke reflectie. Een rechter of officier kan niet onpartijdig zijn als men niet geregeld een stap terug doet en zich afvraagt of een beslissing niet ook de uitkomst is van oneigenlijke persoonlijke factoren. De kernwaarde partijdigheid zoals neergelegd in art.10 a van de Advocatenwet impliceert dat een advocaat stil staat bij de vraag in hoeverre in een concreet geval de belangen van een cliënt gerechtvaardigd zijn. Een rechtenstudent doet er goed aan zich tijdens de studie zo nu en dan al de vraag te stellen hoe en voor wie het opgebouwde intellectuele kapitaal in te zetten - een beslissing die Nicolson en Webb typeren als misschien wel “the most significant ethical decision in a lawyer’s career”.

Beroepsethische en rechtstatelijke reflectie en de hiermee samenhangende verbeeldingskracht zijn natuurlijk ook belangrijk voor de koers die het collectief vaart, zoals een juridische beroepsgroep, een uitvoeringsorganisatie of de rechtsorde als geheel. Zoals rechtsgeleerde Dorien Pessers in haar werk benadrukt: zonder verbeelding geen recht. Het recht gaat als symbolische praktijk altijd ook over een gedroomde, ideale werkelijkheid. Niet over de werkelijkheid zoals die simpelweg is.

Beperkte ruimte voor reflectie en verbeelding in rechtspraktijk

Maar, werkt de huidige rechtspraktijk, gekenmerkt door New Public Management, toenemende commercialisering en politisering, geteisterd door angstculturen en een te hoge werkdruk, niet juist gedachteloosheid en een gebrek aan verbeelding in de hand? Wat te denken van de overheidsjurist die zich vanwege politieke druk gedwongen voelt om in te stemmen met rechtstatelijke problematische beleidsvoorstellen, van een jonge advocaat die binnen een kantoor weinig ruimte ervaart om zelf ergens iets van te vinden, van de sociale advocaat die vanwege de lage vergoedingen alleen maar bezig is het hoofd boven water te houden, of van de student die door alle stress over de eigen cv-opbouw überhaupt niet echt aan nadenken toekomt? Wat te denken van de rechters die door de hoge werkdruk zorgen hebben over de kwaliteit van hun vonnissen ‘omdat er simpelweg minder tijd is voor reflectie en overleg met ervarener collega’s’?

Daadwerkelijke reflectie en het gebruik van de verbeelding lijken ook in de huidige rechtspraktijk een toevallig privilege geworden voor de ‘lucky few’ in plaats van vanzelfsprekend onderdeel van het leven van een jurist.

Het belang van een ‘potentiële ruimte’ 

Ik hoop op meer speelruimte binnen de rechtspraktijk en de rechtswetenschap voor zowel het collectief als voor de individuele jurist om reflectie en verbeelding te stimuleren. De verwijzing naar het werkwoord spelen is niet toevallig. Rechtsfilosoof Martha Nussbaum gebruikt in Political Emotions het werk van ontwikkelingspsycholoog en psychoanalyticus Winnicott in haar bespreking van het belang van spel voor de morele ontwikkeling van kinderen en voor de kwaliteit van het morele leven van burgers.

Het is volgens Winnicott cruciaal dat ook in een volwassen leven, veelal met behulp van de kunsten, een wat hij noemt ‘potentiële ruimte’ wordt gecreëerd. Daarin kunnen tal van rollen, mogelijkheden, scenario’s en perspectieven worden geëxploreerd zonder de beperkingen en de stress uit het echte leven. Speelruimte betekent volgens hem dat dit echte leven in voldoende mate op afstand staat, ten behoeve van vrijelijke gedachtevorming, in het gebied tussen fantasie en realiteit. 

Wat betekent dit voor de rechtspraktijk? Voor deze speelruimte of de ‘potentiële ruimte’ zoals Winnicott en Nussbaum die voor ogen hebben, kunnen we in ieder geval niet volstaan met geïnstitutionaliseerde heidagen, reflectieprogramma’s of reflectiekamers. Hoe waardevol ook, dergelijke initiatieven bevestigen de regel dat het van echte reflectie en ruimte voor verbeelding veelal niet komt in het alledaagse leven van de jurist. Ook is de reflectie waartoe deze initiatieven uitnodigen vaak nauw verbonden met bepaalde beleidsdoelen, crisismanagement, en macht, en gevoelig voor politieke, commerciële en productionele druk. De beperkingen van het echte leven werken dan mogelijk zodanig door dat vrije gedachtevorming en de verbeelding moeilijk kunnen floreren.

Ik denk bij Winnicott’s ‘potentiële ruimte’ of ‘speelruimte’ eerder aan twee collega-rechters die geregeld samen naar films gaan of in een leesgroepje boeken bespreken die samenhangen met hun vakgebied en zo in de loop der jaren hun eigen rolinvulling aanscherpen. Aan advocaten van verschillende kantoren die zich informeel hebben georganiseerd om het thema klimaatverandering en de rol van de advocatuur daarbij vanuit tal van perspectieven te onderzoeken. Aan teamvergaderingen bij rechtbanken of ministeries die zodanig georganiseerd zijn dat tegendenkers erop vertrouwen dat zij zich vrij kunnen uiten. Aan rechtswetenschappers die in hun onderwijs met studenten gedachte-experimenten over het recht aangaan en zich daarbij niet te veel laten remmen  door ‘rubrics’, ‘toetsmatrijzen’ of het dominante perspectief binnen de rechtspraktijk. Ik denk aan studenten die ontspannen genoeg zijn om tijdens hun studietijd vrienden te maken met wie ze hun professionele aspiraties kunnen bespreken en toetsen. In theorie zijn er natuurlijk voorbeelden genoeg.

Reflectie en verbeelding zijn voor de jurist geen luxe -, maar een professionele plicht. Laten we zorgen dat aan die plicht ook kan worden voldaan. Meer tijd en speelruimte voor juristen dus.