19 juni 2023
Latour in de fabriek van het recht: de betekenis van organisatie, tijd en twijfel in de rechtspleging
“We hebben te weinig tijd om te reflecteren, even afstand [te] nemen en de vraag te stellen of we wel goed bezig zijn.” Eerder dit jaar verscheen in NRC Handelsblad een artikel over groeiende werkdruk onder rechters in Nederland. In uitzonderlijke gevallen noodzaakt werkdruk zelfs tot het vellen van oordelen zonder volledige dossierkennis. Ook De Groene Amsterdammer publiceerde over de standaardisering van rechterlijke procedures uit bezuinigings- en efficiëntieoverwegingen. De rechterlijke macht sloeg alarm en stakingen konden net aan worden afgewend.
Uit de door rechters geluide noodklok spreekt dat niet alleen het oordeelsvermogen van de individuele rechter belangrijk is voor goede rechtspraak, maar dat juist ook de context en organisatie waarin rechters werken doorslaggevend is. Deze blogpost wendt zich tot het gedachtegoed van Bruno Latour, die in zijn etnografische onderzoek naar de Franse Conseil d’Etat de materiële en de organisatorische dimensie van de rechtspleging in het licht zette. Hij leert ons dat bezuinigingen, reorganisaties en efficiëntieslagen geen betekenisloze randzaken zijn, maar fundamenteel gerommel aan het ambt van de rechterlijke macht.
Het rechterlijke oordeel begrijpen
Velen hebben zich door de geschiedenis heen gebogen over de betekenis van het rechterlijk oordeel. Met zijn karakterisering van de rechter als ‘la bouche de la loi’ opperde Montesquieu dat de rechter zonder al te veel denkwerk de stempel van de algemene regel op een concrete situatie drukt. Dit beeld van de onpersoonlijke rechter staat haaks op het gedachtegoed van de rechtsrealisten: de rechter trekt wel een toga aan, maar die kan de persoon erachter niet wegnemen. Ook de Nederlandse rechtsgeleerde Paul Scholten suggereerde dat er meer zit tussen de algemeenheid van de regel en het concrete geval. In die tussenruimte zit het actieve werk van de rechter en haar niet volledig te rationaliseren ‘sprong’ die zij in lijn met haar geweten maakt om de verantwoordelijkheid voor de beslissing te dragen.
Filosoferen over de karaktertrekken en deugden van de rechter is één manier om haar oordeelsvorming te doorgronden – observeren hoe de rechter te werk gaat een andere. Dat het juist de praktijken, context en omstandigheden zijn die het juridische oordeel definiëren, komt naar voren in Latours La fabrique du droit (2002) (vertaald als The making of law). Daarin tekent hij zijn observaties op van langdurig veldwerk in de Franse Conseil d’État. Met zijn veldwerk wilde Latour de mogelijkheidsvoorwaarden voor juridische betekenis onderzoeken: wat kenmerkt het juridische spreken?
Het vinden van recht als materiële praktijk
Niet gehinderd door voorkennis over grieven, rechtsmiddelen, en termijnen - ‘To speak the law [the ethnographer] lacked not only words and concepts, but everything, absolutely everything (255)’ - wandelde Latour door de gangen en schoof hij aan bij zittingen. Latour begint zijn anayse, schrijft hij, bij het begin. En wel een begin dat voor veel rechtsfilosofen wellicht minder voor de hand ligt: het materiële begin. Juridische betekenis en juridische waarheid, benadrukt Latour, zijn in de eerste plaats het resultaat van mensenwerk. Om het recht te begrijpen, moeten we haar niet voorstellen als belichaming van grote noties als Rechtvaardigheid en Gelijkheid, of als verzameling abstracte regels neergelegd in dikke wetboeken. Nee, het recht wordt gemaakt wanneer juristen zich buigen over stapels papieren en met elkaar spreken over teksten.
De reis van het recht is de reis van ‘le dossier’. En die reis begint bij de aankomst van de eerste brief, met daarin een optekening van – toch meestal – onwelgevallige gebeurtenissen uit het alledaagse leven: een teistering door een duivenplaag of een onfortuinlijk ongeluk op een niet afgezette skiroute. Wat volgt is een traject waarbij de eerste brief wordt genummerd en in een map terechtkomt. Gedurende de reis door de krochten van de Conseil, van kast naar kast, van kantoor naar bureau, verschiet ze van kleur en ‘groeit’ ze. Wat begon met een naargeestig huis-tuin-keuken-verhaaltje, verkrijgt in steeds grotere mate een juridische dimensie door verwijzingen naar en relaties met vele aanhangsels: getuigenverslagen, kadasteroverzichten, politierapporten, verzekeringspolissen, en, niet te vergeten, de relevante eerdere uitspraken die de Conseil deed in zaken die overeenkomsten vertoonden met het voorval in kwestie.
Voorbij de individuele twijfel
Dat telkens verschieten van kleur is niet enkel kenmerkend voor het fysieke dossier, maar ook voor de betekenis en interpretatie ervan. In voorbereidende zittingen neemt één grondig ingelezen ‘commissaris’ het voortouw en doet een eerste aanzet tot het optuigen van ‘le moyen’, het rechtsmiddel: de centrale onderliggende vraag in de zaak en de gronden voor een mogelijke beantwoording ervan. In reactie doen ook andere raadsleden op verschillende momenten hun duit in het zakje. Verspreid over de tijd en over de vele zalen in de Conseil is er gelegenheid om vraagtekens te plaatsen bij de leidende interpretatie, alternatieve invalshoeken in te brengen, en de documenten nog eens door de handen te laten gaan. Kortom - en dat is wezenlijk volgens Latour - gelegenheden om gezamenlijk te twijfelen:
‘The dynamic of the judgment does not alternate between fact and law, nor does it seek to reconcile them by means of some unstable compromise. Instead, it does something completely different: it picks out the elements which will allow the file to be made to progress according to a particular thought process that we can only call ‘legal.’ The markers of this remarkable movement are to be found throughout the whole episode in all of those expressions which indicate hesitation: ‘it is complicated’, ‘it is delicate’, ‘I have doubts’ (The making of law, 150).’
Twijfel is vaak geassocieerd met het ambt van de rechter: Vrouwe Justitia weegt geblinddoekt de bungelende schalen van voors en tegens tegen elkaar af. Latour kleurt de twijfel net anders in. Ten eerste observeert hij dat rechterlijke twijfel georganiseerd is en verschijnt in een weldoordacht en uitgemeten procedé waarin momenten van consensus en contestatie gebouwd zijn. Daarnaast benadrukt Latour dat de twijfel om tijd vraagt: juridische waarheid rijpt als fruit. De afwisseling tussen overeenstemming en tegenspraak vraagt om tijd voor een geduldige reflectie op wat naar voren is gebracht, en ruimte om gelegde verbanden weer te ontkrachten. Tot slot is de twijfel die Latour beschrijft niet (enkel) een individuele ervaring, maar gebeurt zij gezamenlijk. Twijfel ontstaat in momenten van aandachtvolle deliberatie, in de aanwezigheid van ogen, gedachten en perspectieven van meerdere personen.
Tot halt roepen
De twijfel die zo inherent is aan juridische betekenisvorming moet – en ook dat is een wezenskenmerk van het recht – uiteindelijk tot een halt geroepen worden: de knoop moet doorgehakt. Wat Latour laat zien, is dat die knoop enkel met vertrouwen doorgehakt kan worden als er ruimte is geweest om de beslissing als niet-vanzelfsprekend te zien.
Dat rechters nu hun bezorgdheid uiten, geeft aan dat individuele karaktertrekken en competenties alleen niet afdoende zijn voor kwaliteit van de rechtspleging. “Karakterologisch zijn de meeste rechters geen grote vernieuwers. Ze worden geselecteerd omdat ze genuanceerd zijn en een kwestie van meerdere kanten kunnen belichten,” schrijft NRC. Dergelijke eigenschappen kunnen enkel tot wasdom kunnen komen in een specifiek ingerichte alledaagse praktijk. Bezuinigingen, reorganisaties en efficiëntieslagen zijn aldus geen betekenisloze randzaken, maar morrelen aan het ambt zelf.
*Een eerdere versie van deze tekst verscheen in Cimedart – tijdschrift voor filosofie.